Ik wandel onder de zon van Caïro, het is middag, 45 graden, te heet om te lunchen, om te bestaan eigenlijk, en elke kleine moeite doet je hart sneller slaan. ’s Nachts koelt het af; eerst draaglijk, daarna aangenaam, en nog altijd gaat mijn hart sneller slaan. Niet door de warmte, die nu verdwenen is, of het verkeer, dat toch bij vele toeristen sterke emoties teweeg brengt, maar omdat ik hand in hand langs de Nijl wandel, met iemand wiens naam ik daarnet verlegen vroeg, en ondertussen intiem begin te kennen.
Ik begin aan mijn tweede week in Egypte, elke dag meer betoverend dan de vorige, en reis onder de leiding van mijn kameraad. Hij studeerde hier een semester om zijn Arabisch te oefenen, waardoor ik me geen zorgen hoef te maken over communicatie of het metroplan. Maar gisteren maakte hij de volgende aankondiging: ‘Ik heb afgesproken met enkele vrienden van toen.’ Kennissen die hem willen zien, en hij hen ook. ‘Red je het alleen, hier tussen het stof en de eindeloze Arabieren?’
Natuurlijk red ik me, daar valt niet aan te twijfelen. In de halve seconde na zijn aankondiging, waarin ik nadenk over mijn antwoord, ontwikkelt zich een plan in mijn hoofd, en ik zeg: ‘Jazeker, maak je om mij maar geen zorgen!’
De vele late avonden op het dakterras van ons hostel, omringd door een twintigtal katten, spendeer ik schrijvend, maar niet alleen. Aan een tafeltje niet ver van mij zit steeds een jonge vrouw, met gitzwart haar tot net boven haar schouders. Ze heeft blauwe ogen, die naar haar pupillen toe goudkleurig en in het maanlicht grijs worden. Ze bubbelt van levenslust. Steevast schrijft ze in een klein lederen notitieboekje.
Het wordt avond, ik wacht en wacht terwijl de zon zakt, tot zij uiteindelijk verschijnt. Dan heb ik een kwartier nodig om al mijn moed bij elkaar te rapen. Als hulp grijp ik een van de katten ter steun, en draag het dier voor me uit als vredeoffer, dat ze lachend accepteert. Daarmee is het ijs gebroken.
Niet veel later zitten we in de Rooftop Bar van Zamalek, het hippe eiland in het midden van de Nijl. We delen ons eerste dessert, een groot stuk chocoladetaart, en met elk woord geraken onze gevoelens nauwer verstrengeld. Ze onthult haar magische zelf; de zeemeermin. Want ze werkt voor de marine, en spendeert haar dagen in de oceaan, waar ze dolfijnen en zeeleeuwen opleidt. Ze leert hen zoeken naar gevaarlijke objecten op de zeebodem, of naar ongewenste bezoekers in bepaalde onderwaterwijken. Ze legt uit: verdwaalde zwemmers nabij havens, of buitenlandse infiltranten die goed kunnen scubaduiken. Maar ze stelt me ook gerust: de dieren krijgen twee dagen per week vrij, en meer dan de helft van hun shiften bestaat uit spelen.
Een uur lang wandelen we naar huis langs de Nijl. Zonder woorden vlechten onze vingers zich door elkaar, en hand in hand stappen we tussen het leven van Caïro voorbij middernacht. De lege stoep vult zich met rolschaatsen, fietsbanden en de alomtegenwoordige steps. Ertussen spot ik halve olievaten waar maïs schroeit op stapels kolen, heerlijk en bijna gratis. Op het water drijven kleine schepen vol flikkerlichten waar men uitbundig danst. De Egyptenaren lachen ons toe, en vieren hier hun leven in het midden van de Sahara.
En dus beloof ik u: wanneer u volgende zomer verliefd wordt in Caïro zal uw hart om 1001 redenen sneller slaan. Tart het onverwachte lot in Egypte.
Hand in hand along the Nile
I’m walking under the Cairo sun, it’s afternoon, 115 degrees, too hot to lunch, honestly to exist, and every little effort makes your heart beat faster. It cools down at night; at first bearable, then pleasant, and still my heart beats faster. Not because of the heat, which has now disappeared, or the traffic, which still triggers strong emotions in many tourists, but because I am walking hand in hand along the Nile, with someone whose name I just shyly asked, and in the meantime am starting to know intimately.
I begin my second week in Egypt, each day more enchanting than the last, travelling under the guidance of my comrade. He studied here for a semester to practise his Arabic, so I don’t have to worry about communication or the metro plan. But yesterday he made the following announcement: ‘I have arranged to meet some friends from back then.’ Acquaintances who want to see him, and he wants so too. “Can you make it alone, here among the dust and the endless Arabs?”
Of course I’ll be fine, there’s no doubt about that. In the half second after his announcement, while I’m thinking about my answer, a plan develops in my head, and I say, “Sure, don’t worry about me!”
The many late evenings on the roof terrace of our hostel, surrounded by about twenty cats, I spend writing, but not alone. There is always a young woman sitting at a table not far from me, with jet black hair that reaches just above her shoulders. She has blue eyes, which turn golden towards her pupils and grey in the moonlight. She bubbles with zest for life. Without fail she writes in a small leather notebook.
Night falls, I wait and wait as the sun sets, until she finally appears. Then I need fifteen minutes to muster up all my courage. To help, I grab one of the cats for support and carry the animal in front of me as a peace offering, which she accepts with a smile. That breaks the ice.
Not much later we are sitting in the Rooftop Bar of Zamalek, the trendy island in the middle of the Nile. We share our first dessert, a large piece of chocolate cake, and with each word our feelings become more closely intertwined. She reveals her magical self; the mermaid. Because she works for the navy and spends her days in the ocean, training dolphins and sea lions. She teaches them to look for dangerous objects on the seabed, or for unwanted visitors in certain underwater neighbourhoods. She explains: lost swimmers near ports, or foreign infiltrators who are good at scuba diving. But she also reassures me: the animals get two days off a week, and more than half of their shifts consist of playing.
We walk home along the Nile for an hour. Without words, our fingers intertwine, and hand in hand we step into the life of Cairo past midnight. The empty sidewalk fills with roller skates, bicycle tires and the ubiquitous electric scooters. In between I spot oil barrels, cut in half, where corn is roasting on piles of coals, delicious and nearly free. Small ships full of flashing lights float on the water where people dance exuberantly. The Egyptians smile at us and celebrate their lives here in the middle of the Sahara.
And so I promise you: when you fall in love in Cairo next summer, your heart will beat faster for 1,001 reasons. Embark the unexpected fate in Egypt.
Credit: Foto: Emiel Van Herck
Deze column verscheen in de krant De Standaard in de rubriek ‘De Maand van Emiel Van Herck’ op 14/09/2023: https://www.standaard.be/cnt/dmf20230913_94880128?
De Nacht
Dat vindt natuurlijk later plaats dan het tijdstip aangegeven op mijn ticket; 00:45. Pas rond een in de nacht zit ik helemaal vanachter op het vliegtuig, de rest van de rij leeg. Ik speel rust voor mijn oortjes, Indische gongen en trommels. Zo heb ik drie albums bij me, elke keer ongeveer een uur, en pas wanneer het eerste afloopt, stijgen we op, exact een uur later dan gepland.
De volgende uren wazig, ik noch bewust, noch onbewust, maar bots gewelddadig tussen de twee. Bij elk stilvallen van mijn muziek schiet ik overeind om iets nieuws op te leggen dat het gedonder van de motoren kan temmen. Elke keer met pijnlijke nek, door het rondslingeren van mijn hoofd in deze helse bak. Het laatste kwartier zie ik Caïro ’s nachts, vanuit de lucht. Een oceaan van licht, doortrokken met zwarte aders waar ik de Nijl en haar kanalen plaats. En dan een plotse grens, puur zwart, de Sahara.
Herrezen op onbekende kracht na de landing sta ik lang te wachten achteraan het vliegtuig. Ik stap bij de laatste en haast me door de luchthaven. De visumcontrole geeft geen last, wel een stempel en opluchting wanneer mijn taxichauffeur staat waar ik hem zoek.
Geen wetten buiten die van de zotsten, we rijden sneller dan de meter van de oude rammelbak aangeeft, en worden langs beide kanten voorbijgestoken. Links een volkswagenbusje, familie van anderhalf dozijn op elkaar gepakt als sardientjes en ik hoor het metalen doosje kraken. Rechts een zwarte Audi met getint glas, bijna geruisloos.
De waanzinnige taferelen van Caïro door het raam, tussen vier en vijf uur, naderend naar ochtend. We rijden geen seconde over de aardbodem, maar continu op verhoogde snelwegen, gedragen door beton. Dat brengt me op niveau met de eerste verdiepingen van de omstaande blokken, allen identiek, maar zonder beschrijfbare kenmerken. Allemaal uniek, door willekeurig verstrooide airco-dozen, verwarde wijzigingen aan het oorspronkelijk ontwerp, gekenmerkt door naakte baksteen en lelijk metselwerk. Overal enorme reclameborden, groter dan ik ooit zag, gedragen door weggeroeste skeletten. Ze tonen een mix Amerikaanse bedrijven, universeel herkenbaar, en honderden keren dezelfde glimlach van president Sisi. Geen sterren aan de hemel. Dingen achtergelaten, woningen verlaten. Te veel mensen, te veel stof, vuilnis, nauwelijks toekomst. Bladerunner.
Dahab Hostel, op de zevende verdieping van een gebouw dat er officieel maar zes kent. Kleine kamertjes te bereiken via een marmeren hal, bewaakt door een bebrilde maar tandeloze oude man, gezeten op een plastieken stoel naast de lift. Maar de marmer verloor haar glans, en de lift is een doodskist aan een draad, een steen aan het andere eind brengt me tot zes, de laatste meters moet ik zelf naar boven stappen.
De jonge Egyptenaren tonen me een absurd kleine kamer, net genoeg plaats voor twee bedden naast elkaar en een ventilator. Ik kan enkel blijdschap opbrengen voor de netheid van alles, en de zachtheid van de matras. Er alles achter slot en grendel, korte rondleiding, daar de douches, aan de andere kant een keuken. Zicht op de omliggende zee van beton.
Door honger wederom naar beneden gejaagd, daar de dag begint.
Dag 3
De eerste dag van het Offerfeest, en dan slaapt geen Egyptenaar voor het gebed van zes uur. Dat verklaart de drukte op de weg eerder, en de volle terrassen, waar naar alle eerlijkheid zeker de helft met open mond ligt te ronken, tussen enkele kaartspelende opa’s. Gelukkig dus de Shoarma plaats nog open, en ik bestel me er voor wisselgeld een dikke rol op z’n Arabisch.
Die onder de arm dwaal ik door mijn nieuwe wijk. Ik erken twee samenlevingen, een van mensen, de ander van honden. Ze bewonen dezelfde wereld, volledig los van elkaar, alsof ze wederzijds onzichtbaar zijn, geen enkele interactie. Enkele straten bevatten archeologisch herkenbaar de impressies van historische zebrapaden, impressies die de chauffeurs onbewogen laten. Ik sluit me aan bij de mensen van Caïro en steek in het wilde weg over, tussen toeters en uitlaatgassen. Een trap leidt tot een autostrade over de Nijl. Daar op de middelste tree eet ik mijn ontbijt, de zon kijkt boven de horizon, het water van deze mythische rivier kolkt met een beestachtige kracht.
De volgende uren tussen zeven en dertien slaap ik haperend in onze sauna van een kamer.
Onrustig ontwaken. Echt koud wordt de douche hier niet. Ik vul mijn schoudertas met al wat nodig lijkt en vertrek. Marnix geeft tips en ik spendeer langer dan verwacht in onze wijk. Op zoek naar zonnecrème, een SIM-kaart en een copyshop, vind ik met wat moeite de eerste twee. Geholpen door twee Egyptische broers, bemachtig ik twee tubes en een goede kaart, waarvoor ik ze twintig dukaten overhandig.
Ik zoek naar de beruchte Cairo Pass, een document waarmee ik theorie binnen de spanne van vijf dagen nagenoeg alles in deze buurten mag bezoeken. Daarvoor raadt online mij aan een kopie van mijn pas mee te nemen, maar die heb ik niet, en de copycenters zijn allen gesloten met dank aan het Offerfeest. Dus ik probeer zonder, maar in het Museum van Egypte kunnen ze me niet verder helpen. Terzelfder reden zal ik de komende twee dagen geen pass zien.
In zicht sinds mijn eerste momenten in de stad, vanop het hostel en doorheen de straten, is de hoge Cairo Tower. Cilindervormig en geruit klimt het beton tot voorbij de 180 meter, waar de lijnen van het ruitenpatroon openbloeien in iets dat op een Lotus moet lijken. Ik spendeer bijna twee uur op de bovenste verdiepen, om het hallucinante uitzicht op te nemen. Een zee van beton tot de einder, alles zandkleurig en nagenoeg geen herkenningspunten. Enkel de citadel van Saladin met haar zilveren koepels, elders de vele smalle minaretten van de oude moskeeën, maar meest magisch zijn de drie piramides die aan de stoffige horizon opduiken.
Er zijn twee restaurants, ik heb een bon voor het duurste. Ik vraag om een tafel met zicht op de driehoeken, maar kijk verward op wanneer ze beginnen te verdwijnen. De vloer draait, en wachtend op een bord Kefta zie ik opnieuw Caïro passeren.
Thuis plaats ik me tussen de andere gasten in de gemeenschappelijke ruimte voor de balie. Deur open zodat de kamer kan koelen, praat ik met een koppel uit Australië, de heer heeft Zuid-Afrikaanse roots, wat tot goede gesprekken leidt. Zij drinken het lokale bier, Stella, niet die uit Leuven, en bij het zakken van de zon gaan we met vijf om shoarma.
In vergelijking voelt de zevenentwintig graden van nu erg aangenaam, bijna fris. Ik zit op het dakterras, uitvoerig te typen, beschrijf mijn observaties en vergelijk Cairo met Bladerunner. Uit hunkering naar de film speel ik Vangelis tijdens het schrijven.
Naast me zit een jong koppel met laat avondmaal. Ze geraken in de problemen met de vele katten die hier ook wonen, dus ik help tegen de katten opdat ze rustig eten kunnen. Een aangenaam gesprek over reizen, met hun plannen voor Athene en Istanbul, daarna ook film, en Japanse boeken. Bijna een uur gaan ze slapen, ik nog wakker door mijn lange middagdut. Bij goddelijk toeval speelt de openbare omroep de nieuwe Bladerunner, ik voel me geraakt door het lot. Met een half ook op de prachtige scènes typ rustig verder.
Ondanks mijn moeite blijft de kamer een oven, zelfs een extra koeler verhelpt de hitte niet. Ik leg me op het dakterras, waar ook bedden staan, en gewend aan licht en lawaai uit Leuven val ik bijna meteen in slaap.
Dag vier
Door gewoel in mijn slaap oordopjes kwijt. Daarmee wakker, snel terug verdoven, en ik ontwaak uitgerust rond negen uur. Dan is ook Marnix hier, vannacht geland. Hij kiest ontbijt, ik doe niet veel. Hij doucht, ik doe nog minder. Rond elf uur trekken we de stad in.
Een Uber brengt ons naar Ibn Tulun, een van de oudere moskeeën in Caïro. Zoals de hele stad is ook deze plaats zandkleurig. Het geheel is vierkantig, met centraal een uitgespreide, gebakken binnenplaats. Vier galerijen omringen deze hete kookplaat, enorme zuilen en bogen dragen bijna zwarte balken een tiental meter boven ons. Midden staat er een hoge koepel, gedragen door een kubusvorm, om een waterpartij te beschermen die doorheen de eeuwen dienstdeed bij de rituele wassing voor het gebed. Tot slot beklimmen we de minaret. Een klimmende spiraal, cilinder die steeds smaller groeit naarmate de trap de top nadert. Vandaar zicht op onze volgende bestemmingen.
Voor de deur bestellen we snel twee broodjes kippenlever op z’n Alexandrijns, maar het worden er vier, daar de broodjes wel erg klein zijn. Die uit het vuistje tien minuten wandelen. Taferelen van voor, schapen en geiten met rode kruizen gemarkeerd op de vacht, en taferelen van na, losgeslagen koppen aan draden, ingewanden op de vloer, ergens waarschijnlijk ook verse kebabs te koop.
Volgende halte vormt een duo, twee oude moskeeën naast elkaar. De rechte muren met beperkte decoratie torenen hoog boven ons uit. Rechts vlakken zandsteen, frequent een gefreesde zuil met diagonale lijnen gedecoreerd. De minaretten zijn ranke naalden, monochroom maar verfijnd, met steeds krimpend vier ronde balkons boven elkaar.
De eerste moskee die we bezoeken is die van Sultan Hassan, en kent centraal eveneens een vierkante binnenkoer. Deze is echter compacter en het ‘doopvont’ staat half in de stellingen. De omliggende zijden echter geen eenvoudige galerijen, maar vier overkoepelende gewelven, spitser aan de nok, drie ervan sober zandkleurig, naar schatting minstens vijftien meter hoog, en de vierde, richting Mekka, kleurrijk versierd. Die verste muur bevat de Mihrab, de gebedsnis, waarboven stukken steen in elkaar schuiven als puzzelstukken in verschillende natuurlijke kleuren. Elk gewelf draagt tientallen lampen; witte vazen porselein dun doorschijnend, met blauwe, Arabische opschriften, allemaal op hetzelfde niveau, min of meer een halve meter boven onze hoofden. Het spitse gewelf met de mihrab verbergt een even enorme koepel. Een overweldigende ruimte met mooie galm voor het gebed. De overgang van vierkant naar cirkel, tussen bodem en hemel, passeert vier ronde ramen, waar het glas in lood slechts weinig licht doorlaat.
Ertegenover de Al Rifai Moskee, even oud, maar recenter herontwikkeld en daardoor feller. Marmer en andere kostbare gesteenten, vierkante meters bladgoud over de fijne patronen in het pleisterwerk. Het hart van de moskee is een rooster van drie bij drie, gestut door vier massieve zuilen in het midden, waar ook de koepel het hoogst is. De andere acht gewelven zijn lager en laten geen licht door, waardoor het felle midden sterker opvalt.
Maar daar eindigt het gebouw niet. Vele zijkamers verbergen de tombes van belangrijke figuren en hun families. Egyptische koningen, de laatste Sjah van Perzië, alles is dure marmer en ragfijn uitgeslepen. Ook hier zijn de plafonds even hoog, rond de vijftien meter, wat een ongeëvenaarde indruk van schaal en macht overdraagt.
We pauzeren in een typisch café, meer op straat dan waar ook, kleine tafeltjes dragen waterpijpen voor mannen in Adidas pakken. Fris limoensap met suiker. Onze volgende halte ligt op een half uur te voet, dus pakken we een tuk-tuk, kleine driewieler raast als duivel door het verkeer.
De citadel van Saladin is niet ongelijk het kasteel van Edinburgh. Een grote rotsmassa in de stad, verstevigd met kanteel dragende muren en ronde torens. Daarnaast tevens een handvol matige musea die we overslaan. Er is slechts één echte aantrekker, de Moskee van Muhammad Ali, Ottomaans gouverneur die zichzelf uitriep tot Sultan van Alexandrië tot Khartoum, en verder tot in het hart van Afrika.
Om deze zelfpromotie te onderlijnen bouwde hij op dat hoogtepunt een prachtig gebedshuis, dat van ver te zien is door zijn zilver schitterende dak. Van ver lijkt het Turks, de Hagia Sophia, eigenlijk Byzantijns dus. Vier pijlers dragen de hoogste koepel, herleidt tot een vierkant, waarvan de zijden ook uitlopen in halfronde koepelgewelven. Op die manier wordt de ruimte steeds groter, en grootser ook, met andere reden. Het eerste niveau, zowat de eerste tien meters, gaat volledig gekleed in rauwe witte marmer, steen met karakter, vol aders en gevlekt als een luipaard met crèmekleurige pigmenten. Langs de buitenkant eerst zandsteen, met rechthoekige ramen wit omkranst, daarboven de zilveren koepels, maar intern een heel ander verhaal. De steeds opbouwende gewelven zijn ontzettend rijkelijk gedecoreerd in pure neostijlen, sterk Europeaans, en met de exclusie van enkele elementen Arabische kalligrafie zou het niet misstaan in Parijs. Patronen en vormen herkenbaar uit het Westen, overheersd door bladgoud. Naar het patroon van de dag hangt een enorme luster, honderden lichten verbonden door een metalen skelet, aan lange kettingen aan het plafond. De gepolijste vloer weerspiegelt de lichtshow.
We dwalen nog even over de citadel, maar de zon brandt ons op en we dalen af, wederom zij aan zij in een tuk-tuk. Hij brengt ons naar een volgende moskee, moeilijk te vinden, ons aangeraden door een man in het café van daarnet. Deze onderscheidt zich op twee manieren. Ze wordt ook wel de blauwe genoemd daar haar vele Turkse tegeltjes tegen de verste wand, en ze is gesloten.
Terwijl we wachten op de Uber naar huis drinken we Pepsi en een verse mango sap, eerder een bevroren pudding, daardoor enkel lekkerder.
Een dik uur pauze, schrijven, van kamer wisselen, hopelijk frisser, lezen ook voor Marnix. Sommige van deze paragrafen werden toen bedacht.
Nu is het later, net middernacht gepasseerd, op het dak naast een Chinees die al meer dan een uur luidkeels belt, eikel. Maar ik loop voor op de zaken.
Eind onze pauze trekken we terug de straten van Cairo in, opvallend hoe veel drukker het is. De mensen komen naar buiten nu de zon verdwijnt. We gebruiken de metro, opvallend hoe onopvallend dat verloopt. Ondanks de verschillen boven de grond, het lijkt alsof elk ondergronds netwerk dicht bij het gemiddelde ligt.
Zamalek is hetzelfde eindeloze eiland in de Nijl waar mijn toren van gisteren op staat. De straten vol jeugd, hier lijkt het nachtleven een tweede focus te kennen, naast downtown waar we overnachten. Het restaurant dat Marnix zoekt is nagenoeg verlaten, wat ons beiden niet aanspreekt. Op goed geluk vind ik snel online een alternatief, hier vlakbij. Op de derde verdieping van een woonblok zitten we net in rieten tenten, die ons veilig verbergen in de Sahara. Het pand is bekleed met historische objecten en oude foto’s, wat sterk bijdraagt tot de goede sfeer. Ik bestel een grote schotel met proevertjes van elk voorgerecht; plus smakelijke sausjes. Na zijn kefta moet Marnix helpen het op te maken.
Een stevige wandeling terug naar huis, langs de Nijl, waar felle lichten dobberen, feestboten vraag ik me af. Het verkeer raast chaotisch langs ons, vaak ontbreekt het voetpad. Iedereen claxonneert continu, niet uit frustratie of woede, maar eerder uit echolocatie. Ze gebruiken hun toeter om hun bestaan aan te kondigen, want wanneer de hele bevolking in willekeur door elkaar rijdt helpt het om je bestaan aan te kondigen met wat lawaai.
Het stof van de dag verdwijnt in het afvoerputje van de douche. De ervaringen belanden tussen deze regels.
Dag 5
Ik slaap wederom op het dak. Rond zes uur word ik wakker door de ochtend, dus ik verleg me naar een andere bank en slaap nog eens drie uur. Marnix deed het niet veel beter, de nieuwe kamer is frisser, maar niet dramatisch. Dat maakt het een lome ochtend, het douchen, ontbijten en aankleden nemen veel tijd in beslag.
Het is pas rond twaalf uur dat we uit de metro stappen, wat we doen na een lange rit naar het zuiden. Een bezoek aan Koptisch Caïro, de christelijke wijk. Ze ligt volledig binnen de muren van een oud Romeins fort, genaamd Babylon, de muren en laatst resterende toren gemaakt uit lagen witte steen en oranje baksteen. Het is verrassend druk, maar verklaren dat door het samenvallen van vrijdag, en de vieringen rond het offerfeest. Lokale toeristen, wij zijn bij de weinige blanken.
De kerk van Sint Joris, Mar Gorgis, is rond als een taart, met twee niveaus; het tweede de helft smaller dan de basis. Ook beige als zandkastelen. Van binnen niet erg onder de indruk, te verwend door Ravenna. Want de stijl sluit aan bij de Byzantijnse, tevens daar te vinden, maar veel eenvoudiger, en naar mijn indruk erg recent volledig gerestaureerd; overschilderd door de Mohammed om de hoek.
Het plein voor het gebouw, een reeks foto’s met nieuwsgierige kopten. Nu weer een man met zijn zoon, dan weer een hele familie; wij steeds met duimen omhoog en grote glimlachen. Ernaast ook het kerkhof, vol kleine tempeltjes, soms naar Grieks model, altijd alles wit.
We bezoeken nog enkele andere kerken. Een ervan verbergt een grot onder haar vloer, waar volgens de overlevering Jezus en zijn ouders zich verscholen voor de autoriteiten. Een andere huist een bron waar zij van dronken, en iedereen vult er een glas of een drinkbus. Hopelijk merkt niemand mijn scheve blikken terwijl ze de ikonen kussen. En niet alleen die, elk reliek, elk heiligdom raken ze aan met hun vingertoppen, die ze daarna tegen hun lippen drukken.
Een steeg onder deze wijk, die doorheen de millennia in lagen over zichzelf groeide. Ook hier deuren en zijwegen naar kloosters en kerken. We wandelen schouder aan schouder tussen de drukte, kinderen maken ruzie door de overbevolking. Een hele wandelweg gaat gekleed in boeken, de wanden zijn rekken, de covers kijken ons aan.
Voor we vertrekken lunchen we nog in de koptische wijk. Marnix eet een stapel falafel, en krijgt daarbij een verzameling sausjes. Ik verkies shoarma van kip, en drink een Egyptische frisdrank die naar ananas smaakt.
Een tuk-tuk improviseert tussen grotere rijtuigen, en verkoelt ons met haar vaart. Bestemming Museum der Egyptische Cultuur, en postmodern gebouw, gemaakt van kunststof, met een grote bipiramide voor de ingang. Binnen pure verfrissing, de airco staat op max, en blaast door de inkomhal.
Het museum bestaat uit twee verdiepingen. Onder het gelijkvloers ligt een tunnelcomplex, zwarte muren, gevuld met koninklijke mummies. We volgen het pad, ik pak illegale foto’s, voorzichtig onopgemerkt door de overvloedige bewaking. De farao’s zijn klein van statuur, maar levensecht in de meeste gevallen. Hun uitgedroogde huid glanst, maar verdonkerde na vele eeuwen in geheime grotten. Tengere vingers grijpen scepters die ontbreken, krullend haar valt tot de schouders van een koningin, parelwitte tanden verschijnen tussen strak getrokken lippen. Ze gaan allemaal gekleed in linnen.
Het gelijkvloers is een enorme vierkante ruimte, mede gesteund door vier massieve pijlers. De zaal chronologisch gevuld met archeologische objecten, beginnend met prehistorische resten van aapmensen, bewegend langs granieten beelden met dierenkoppen, voorbij de verfijnde griekse fase en de complete breuk wanneer de Arabische wereld overneemt, om te eindigen bij de bijna eigen tijd. Lappen zwarte stof, bestikt met zilver- en gouddraad. Stukken van het doek dat de Kaaba in Mekka bedekt.
Daar blijft Marnix langer hangen dan ik, dus tot hij terugkeert, verdoe ik een half uurtje in de cafetaria van het museum. Koud water warmt zelfs hier frustrerend snel op. Een ruim dakterras biedt uitzicht op een meer, omringd door dadelpalmen en ander groen. Daarachter zien we de zilveren koepels van de citadel.
Voor anderhalf uur platte rust in het hostel, daar gebracht door een uber die slechts enkele keren verkeerd rijdt.
De metro naar dezelfde wijk, Noord-Zamalek, van gisterenavond. Wederom levendig en druk, vooral jonge mensen, kris kros over de straten. We dineren in Oldish, oud en vertrouwd, want Marnix kwam hier graag, ten tijde van zijn semester studie in Caïro. Mijn shish Taouk zijn spiesjes, waar ik vrij goede frietjes bij krijg. De groene soep van Marnix is visceus als lijm, maar toch te eten bij zijn rijst en kip.
Aan de andere kant van het eiland, met zicht op onze wijk, Downtown, bevindt zich de Rooftop Bar. Het gebouw was ooit een sjiek hotel, marmer en bladgoud versiert de inkom. Toch is het er duister, en een handvol bewakers kijkt nauwelijks op wanneer we door de metaaldetector wandelen. Een gulden lift vol dure spiegels tot de vierde verdieping. De open deur geeft ons zicht op de externe trappenhal, rommelig, open naar de donkere armoede buiten. Het dakterras zit vol, we krijgen de laatste tafel aan de rand, met zicht op de Nijl. Dessert, niks Egyptisch, want dat is op, dus chocoladecake, achterover met zoete thee.
Dag 6
Zeven uur vijftig, als soldaten uit bed en onder de douche. Ik ‘leen’ wat brood en zachte geitenkaas uit de keuken en sta goed op tijd klaar. Marnix zet een ander tempo, zodat we net wat te laat op straat staan. Dat geeft me tijd om te praten met een meisje in de lobby. Ze schrijft eveneens een reisverslag. Ze lijkt op een elf. Ik noteer haar naam in mijn geheugen en een blauwe wagen van onbekend Chinees merk wacht ons op.
Terwijl mijn vriend naar mijn indruk nagenoeg foutloos Arabisch spreekt met de chauffeur, kijk ik uit het raam vanop de achterbank. Eerst de stad met haar eindeloos verkeer, Betonnen torens, muren dun als karton, opengescheurd door de regering. De nieuwe snelweg loopt midden een informele wijk, waardoor halve torens van torens langs de baan staan. Open gekraakt als oesters zie ik geen parels, enkel gebroken muren en restanten van kamers, waarachter de andere helft van het gebouw schuilt.
De piramide van Dashur, eerste van zijn soort, en dus nog onverfijnd qua model. Het is namelijk geen egale piramide, maar een met zes trappen, bijna 5000 jaar oud. De individuele stenen steken uit het geheel als holle kiezen, die we niet beklimmen mogen. In de plaats leidt onze ongevraagde gids ons elders. We staan voor een hoop bouwafval, klein gruis, maar af en toe ook een puzzelstuk dat we herkennen als hoeksteen of oppervlak van een verdwenen piramide. Desondanks overleefde de gang naar de tombe, waar we op onze knieën door kruipen. Daar vinden we miljoenen haarfijne hiërogliefen op de wanden, sterren op het plafond, dat bestaat uit twee gigantische rotsblokken die tegen elkaar steunen als een duo speelkaarten. De massieve sarcofaag is leeg, maar met behulp van wat baksheesh toont de gids ons een ander geheim. Wanneer hij zijn zaklamp schuin tegen de muur schijnt, verschijnt in subtiel reliëf het silhouet van de farao, verborgen tussen de hiërogliefen.
De gids toont ons nog een handvol andere locaties. Enkele kleinere tombes voor de kinderen van de farao. Ook daar decoratie op de muren, soms nog in kleur, en het ziet er zo netjes uit dat ik moeite heb te aanvaarden dat het allemaal echt is. Vraag het mij, en een vaardige hand schiep deze kunst pakweg tien jaar geleden. We wandelen nog rond de trappenpiramide, waarna ik veel te veel geld bovenhaal voor de gids. Zelfs met zijn handen vol kijkt hij ons aan alsof we misdadigers zijn, en eist minstens evenveel van Marnix. Een negatieve nasmaak.
Een korte stop bij een school voor het weven van tapijten. Enkele werkers beginnen te knopen wanneer ze onze intrede bemerken. Korte uitleg over wat stof is, en hoe het soms uit een plant komt, dan weer uit een dier, en dan staan we een verdieping hoger in een groot magazijn vol lelijke weefsels. We vluchten subtiel naar het toilet, om de beurt, daarna via gangen en trappen terug naar buiten.
Door het raam de velden van Egypte. Kanalen vertakken van breed naar steeds kleiner om hun kostbaar water aan de arme landbouwers te lenen. Uitgestrekte wouden van dadelpalmen, de onrijpe vruchten hangen in trossen van honderd boven de velden suikerriet. Met regelmaat een bescheiden boerenwoning, uit golfplaten, leem, af en toe baksteen.
Tweede echte halte, in Saqqara. Tussen de velden en de piramides passeren we langs een boorplatform, en we haasten ons om een bus Spanjaarden voor te zijn. Eerst de Rode, die in mijn ogen niet zo sterk gekleurd is, maar reeds een klasse groter dan die van Saqqara. Ongeveer halverwege naar de top merken we een kleine opening. Daar begint een gang die afdaalt naar het hart. Drie geheime kamers, identiek, en gebouwd voor de ontdekking van de allesdragende boog. Daardoor zijn de plafonds ontzettend hoog, want met elke nieuwe laag steen, ongeveer anderhalve meter per laag, plaatsten de oude Egyptenaren de rotsblokken een handbreedte naar binnen. Via deze stapsgewijze methode naderen de wanden langzaamaan naar elkaar.
De knikpiramide. De eerste helft steiler, halverwege de knik, de rest stomp. Toch origineel, en nog indrukwekkender door de goede staat van haar zijkanten. Deze werden niet geroofd door de woestijn of bouwvakkers, maar zijn voor het grootste deel bewaard, waardoor deze piramide mooi glad is voor grote stukken van het oppervlak. De ingang bevindt zich hoger dan bij de Rode, en de tombe dieper onder de grond, aan het einde van een tachtig meter lange tunnel. Tijdens de afdaling merken we een sterke trok, die van natuurlijke oorsprong moet zijn, want de enige bekabeling leidt tot lichten. We vinden het tochtgat dat frisse lucht aantrekt niet, maar waarderen de verkoeling desondanks. Een vertakking in het complex berooft ons van deze luxe, en vervangt ze met een muffe, grotachtige geur. Een lege kamer en dan een gruwelijke ontsnapping door dezelfde lange tunnel, nauwelijks groot genoeg om gebukt in te passen.
Het openluchtmuseum van Memphis, eeuwenoude hoofdstad van Egypte, gebouwd, herbouwd en uitgebreid door farao na farao doorheen de eeuwen. Heel wat stenen verspreid over een stoffige bakplaat, waarvan eentje onder dak en muur. Een reusachtig beeld van Ramses II ligt op zijn rug, en vanop het balkon kijken wij op hem neer.
Een half uur rijden, door gelijkaardige velden als eerder, en meer verscheurde gebouwen; informele wijken verdienen geen erkenning.
De drie piramides van Gizeh vormen een wereld op zichzelf. We kopen een ticket voor de taxi, zodat onze chauffeur tussen de monumenten mag manoeuvreren. Hier stapt hij mee uit om uitleg te geven. De massa rotsblokken reikt tot de zon, een pijnlijke nek bij de zoektocht naar het topje. Alle drie gemaakt van enorme rotsblokken, die op eerste indruk patroonloos zijn gestapeld. Elke steen komt tot onze kinnen, wat de beklimming tot een meter of vijf niet gemakkelijk maakt. Verre van alleen, een zwarte vloer voor de grootse piramide schenkt me de dansvloer die ik al dagen mis en het publiek deert me niet. Silent disco.
Hobbel op en neer, zand in de ogen hoort erbij. De zon aan het zenit, dus mijn safarihoed brengt veel bescherming. Ik zit op een kameel, twee meter boven de Sahara. Voorbij de derde piramide, de helft kleiner, en deels nog bedekt met de originele laag graniet, stenen afkomstig uit Aswan, bijna duizend kilometer van hier.
De rit naar huis, rusten in het hostel. Marnix maakt plannen om met een oude bekende te dineren, wat mij perfect uitkomt. Ik zit meer dan twee uur in de lobby, te typen terwijl rondom de rumoerige groep toeristen zwelt, verhalen door elkaar, luister ik steeds luidere muziek om te focussen op mijn tekst, een oog op de inkom. Naar beneden voor shoarma, eet alleen, tot ze opeens voorbij wandelt.
Even de rust hervinden, haar tijd geven te schrijven, en verschijn dan naast haar met een kat als vredeoffer. Werkt prima en een gesprek ontstaat. Ik ontdek wie ze is, zij wie ik ben, en we zijn beiden blij met wat we horen. Ze heeft pikzwart haar, tot net boven haar schouders, de helft waarvan ze in een staartje hangt. Ze heeft blauwe ogen, die naar haar pupillen toe goudkleurig, en in het maanlicht grijs worden. Ze bubbelt van de levenslust.
Zonder oog op de tijd vraag ik of ze nog altijd honger heeft. Vijf minuten later wandelen we zij aan zij door chaotisch Caïro. De stad bruist en explodeert vol leven nu de nacht verkoelt, en wij zitten in de beste energiestromen. Twee koelplaten zorgen voor magische ijsjes, wanneer het platte dessert als pannenkoek wordt opgerold, in zoete saus gedrenkt. De rij te lang, krijgen we allebei een hapje van een plateau. De moeder erkent ons als duo en schenkt ons wat van haar Egyptische lekkernijen. Met Marnix dankbaar in het achterhoofd stel ik voor naar de Rooftop Bar te gaan.
Zonder zijn hulp is de metro even een uitdaging, maar de mensen zien onze verwarde ogen en gebaren ons tot waar we moeten zijn.
Op het dak met zicht op de Nijl, zicht op de hoogbouw vol licht erachter. We bestellen zoete dranken, een brownie om te delen. Ze onthult haar magische zelf; de zeemeermin. Want ze werkt voor de marine, indirecter zou niet kunnen. Spendeert haar dagen in de oceaan, waar ze dolfijnen en zeeleeuwen opleidt. Ze leert hen zoeken naar gevaarlijke objecten op de zeebodem, of naar ongewenste bezoekers in bepaalde onderwaterwijken. Maar stelt ook gerust, de dieren krijgen twee vrije dagen per week, en meer dan de helft van hun shiften bestaat uit spelen.
De verhalen die ik vertel zijn hier minder relevant.
Einde van de dag, bijna volle maan, helpen we de vertering op weg door naar huis te stappen. Caïro is groener dan verwacht, fruitbomen in de straten, voorlopig helaas zonder vruchten. We steken de Nijl over tussen het verkeer, want echte voetpaden bestaan niet. Gelukkig vinden we dan een lang en meestal breed pad langs de rivier, waar de mensen zich samenscholen.
Hand in hand slalommen we tussen kinderen op rolschaatsen, af en toe ook een vader, uitgelachen wanneer hij achterover gaat. We nemen de indrukken in ons op, een motor draait donuts, een wolk suikerspinnen wandelt tussen ons en de Nijl. Onze vingers vlechten zich in elkaar, en helaas nadert met elke pas het hostel. Een bakje houtskool braadt maïskolven, voor een habbekrats nemen we er een mee. Gelukkig durft niemand ons schattige silhouet te overrijden.
We keren terug naar de ijsschraapers van eerder, en wachten op ons volgende dessert. Yoghurt belandt op het vriesvlak, waar de meester stukken fruit door maalt. Hij strijkt alles plat, zodat het snel bevriest, en wij krijgen ons potje met twee lepeltjes. Aan de tafel waar we begonnen, zitten we opnieuw, ditmaal zonder haar boekje, maar met ijsje in de hand. De maan bijna vol, haar ogen grijs.
Een dikke knuffel; een echt warme omarming.
Ondanks mijn kattenvoeten ontwaakt Marnix, die nieuwsgierig is naar mijn verhalen. Het is twee uur gepasseerd. In plaats van antwoord, vraag ik hoe laat mijn wekker te zetten, dan hebben we er twee, want morgen vertrekt hij vroeg naar Port Said, aan de Middellandse. Dat in orde val ik knock-out, waarschijnlijk Marnix ook.
Dag 7
Ondanks het late slapengaan ben ik vroeg wakker. Zijn bus vertrekt vroeg, dus met vijf uur bewusteloosheid moet ik het stellen. Daarna begint het tellen. Om twee uur stijg ik op, dus rond twaalf sta ik best voor de luchthaven. Dat heeft me ruim tijd mijn zaken op orde te krijgen, alles op de vloer, mijn grote en kleine rugzakken leeg, net zoals de heuptas. Daarna hoop ik geniaal te zijn.
Wat lukt, want na het inpakken, de grootste tas hier achter slot en grendel tijdens mijn bezoek aan Luxor, na het douchen en tanden poetsen, hoog nodig na het leerachtige brood dat ze hier serveren bij het ontbijt, na al dat, wandel ik met haar naar het Egyptische Museum.
Daar is het chaotisch, niet noodzakelijk omwille van andere toeristen, die hier ‘s zomers schaars zijn, maar omwille van de verhuis. Het nieuwe Egyptische Museum, een prachtig modern gebouw nabij de piramiden, is slechts enkele jaren over datum, en ik niet slim genoeg om te voorspellen dat het ook nu nog, niet af zou zijn. Reden om terug te keren, maar vooral ook de verklaring van waarom sommige ruimtes eerder leeg zijn, of net gevuld met houten dozen, in kabels gespannen, klaar voor verplaatsing.
Enkele hoogtepunten. De magische objecten uit Toetanchamons tombe, daarmee bedoel ik zijn drie sarcofagen die als Russische poppen in elkaar passen. Massief goud, daar lijkt het althans op, ingelegd met blauwe en rode emaille. Ook het wereldberoemde masker, de hoofdtooi gestreept, onderaan het lange smalle baardje; daartussen levensechte ogen.
Ook twee pieken, puntjes van piramides, de scherpe steen voor helemaal aan de top. Kasten vol kleine beeldjes, modellen van goden, daarnaast het dagelijks leven als visser op de nijl. Een beeld van Anubis, zwarte jakhalzenkop met spitse oren. Zwart als haar haar. Op de voet gevolgd door mijn schaduw, tussen de Amerikanen en de Spanjaarden, hun gidsen overstemmen elkaar, maar het museum is groot genoeg om rustigere ruimtes te vinden. Zalen voor massief granieten grafkisten, realistische houten beelden bewaard door de woestijn, en onderweg naar huis kopen we een beker sap van munt, een kraampje verder een kleine pizza.
Veel beloftes, dat valt nog te bezien. Ik ben welkom in Chicago, maar ook Santa Barbara en haar waterwerk in Florida. Overmorgen naar Tanzania; ik verwacht straffe foto’s. Afstraffing mijn hart, na de knuffel stap ik in een Uber, bestemming luchthaven.
Terminal drie voor binnenlandse vluchten is verlaten. Ik doorloop het systeem op mezelf en dat gaat erg vlot. Via de digitale wereld ontvang ik haar muziek, die ik beluister tijdens het schrijven, tijdens het vliegen.
Een struise Egyptenaar, donker als de vruchtbare aarde langs de Nijl, gebrand door de meedogenloze zon van Luxor, wacht me op. Zijn zoon achteraan in de auto. Het duo doet me denken aan Lock, Stock, and Two Smoking Barrels. Onder het rijden, zijn Engels opvallend goed, vertelt hij over de stad, zijn jeugd tussen haar oude gebouwen, waar hij als kind speelde, bang voor de demonische objecten in het zand.
Een boot over de Nijl, toch bijzonder wanneer ik mijn hand over boord laat zakken om het koele water te voelen. Opgewacht door een motard, achterop tuffen we over grind en zand naar een straat zonder naam. Daar regelen we de financiën en plannen we mijn dagen. Voor deze ideeën in actie treden slaap ik anderhalf uur. Het vakantiehuis is voor mij alleen, waardoor ik de beste kamer krijg, met eigen sanitair en dubbel bed. Ik kijk met grote ogen naar het zwembad in de tuin.
Naar het eind van de namiddag toe benader ik wederom de Nijl. Ik krijg een boot voor mij alleen, slechts de bestuurder als compagnon. Initieel verloopt de communicatie stroef, maar ik mag mijn muziek spelen, waardoor de dek al snel een dansvloer lijkt. Zonnebril tegen de laaghangende zon sta ik vooraan, beweeg op het ritme, terwijl we voorbij rieten eilanden en groene velden varen. We zetten een rustig tempo, een handvol boten passeert ons, en steeds krijg ik minstens een enkeling aan het dansen. Woordeloos volgen ze mijn bewegingen en zo gemakkelijk kan het zijn om levensliefde te delen.
Even op het bananeneiland, groene druppel in de nijl vol fruitbomen. De meeste herken ik door de kleine zaailingen in mijn serre. Daar zorgt mijn Zuster voor nu ik hier ben. Een krokodil in een put, net genoeg ruimte om een keer te draaien. Ik mag op de foto met haar kinderen, en ook met een bende aapjes aan kettingen, maar dat spreekt me niet aan. In de plaats drink ik een beker vers guavesap en eet ik een tros bananen terwijl ik met Ahmed Ali de bootjongen praat.
De terugweg is ons privé feest, zonder stoppen blaast Bob Marley door het geluidssysteem en Ahmed zoekt ons een goede plek om te zwemmen. Hij drijft door het riet, waar ik makkelijk kan uitstappen, de Nijl tot aan mijn knieën. Eerder de Middellandse zee, zacht van temperatuur, de bodem een donker, gelig zand en het water golft door het handvol bevaarders.
De rivier trekt ons terug naar de jachthaven, of eerder eenvoudigweg de aanlegsteigers waar honderden boten van hetzelfde type dobberen. In het midden is de Nijl vijftien meter diep, wat ons doet duiken, plonsen, ik spring eens een salto. Zonder motor drijven we vredig verder, en we praten over de Arabische wereld. Met wat geluk wordt Ahmed Ali over een jaar of twee een officiële gids, hier in Luxor.
Bij het aanmeren wederom verhuurder Mohamed op zijn tweewieler, die me eerst afzet bij de shoarma fabrikant, zodat ik een avondmaal heb voor thuis.
Ik praat met mijn familie, over haar, het meisje dat ik mis. Ondanks het vele leven wordt afscheid nemen nooit gemakkelijker. Daarin ben ik niet de enige, en mijn Moeder, mijn Tante, herkennen het gevoel. Daarom schrijf ik deze woorden, en die van gisteren, over onze avond samen, zodat ik kan verwerken wat ik meemaakte. Het voorrecht zoveel te voelen.
Na het ondergaan van de zon, bemerk ik een probleem met mijn gsm. Het berichtje nog geen vijf minuten oud, of ik hoor reeds een brommer in de verte. Een kennis, vriend of werknemer van Mohamed brengt me naar een winkel van Orange, en nog eens vijf minuten later lig ik wederom in bed, typend, alles werkt terug prima. Ik werk mijn dag af en ga slapen. Met de opgave klaar te staan rond vier uur twintig.
Dag 8
Wat natuurlijk veel te vroeg is. Wie, met verstand, staat zo vroeg op straat, tas om de schouder met vier bananen en water? Dus verlaat ik het grind, in een wit busje, op geen visuele manier te onderscheiden van de vele witte busjes die samenstromen in de straten van Luxor. Wanneer de politie ons goedkeurt, vertrekt het konvooi. De vijf jonge mannen verzekeren me dat ze niet dronken zijn, enkel Australisch.
Een grote vlakte, waar in parallelle rijen van zes a zeven enorme druppels naast elkaar liggen. Onderverdeeld in compartimenten, in het midden de gasflessen, biedt de mand plaats voor twee dozijn passagiers. Voor we kunnen instappen, moeten de ballonnen verder opblazen. In willekeurige volgorde groeien de bellen, beginnen ze van de grond te stijgen, en wanneer ze dat doen flikkeren ze als kaarsen door de branders die staccato bulderen, aan en uit.
Niet als eerste, niet als laatste, merk ik opeens dat onze luchtballon de grond loslaat. We drijven naar het noorden, langzaam naar boven, ongeveer evenwijdig met de Nijl, die we voorlopig niet kunnen zien. Geen krachten zoals te voelen bij een vliegtuig, het is eenvoudigweg de aarde die onder ons passeert, de wind die onze koers bepaalt.
Voor een uur hangen we in de lucht, boven dunne reepjes akkers, allemaal haaks op de centrale ader van water, wisselend tussen zwarte vruchtbare aarde, bruiner wanneer droger, soms groen gespikkeld door kleine maisplanten, maar vaker volledig groen door volwassen velden. De laatste sterren aan de hemel weerspiegeld in het willekeur van de palmbomen. Zodra we hoog genoeg hangen, zien we de zwarte Nijl, zonder glans zolang de zon zich niet toont. Desondanks is het licht genoeg om de droge bergen en kliffen van de Sahara te bewonderen. Een drogere plaats kan ik me niet voorstellen, je voelt dat het hier al duizenden jaren geen druppel heeft geregend. Slechts een massa lichtgoud zandsteen, verbrokkeld door het geweld van de zon.
This is your captain speaking, kijk over uw schouder. Daar verschijnt de ronde schijf van de zon, diep oranje en eerst niet veel meer dan een brandend streepje aan de horizon. Het is verrassend hoe snel ze opkomt, enkele minuten later schijnt ze te fel om met het blote oog te confronteren. De kleuren onder ons worden dieper, we hangen midden in de wolk van luchtballonnen, en de Australiërs doen niets dan moppen tappen en lachen.
We landen laatste, aborteren een eerste poging door de nabijheid van een hoogspanningslijn, waardoor we een eind verder landen dan de rest, tussen mais en modder. Een team jongens van mijn leeftijd begint in hels tempo de ballon te vangen, leeg te duwen, op te rollen, en een akker verder staat een boer naast zijn grijze ezel, allebei niet onder de indruk.
Ik slaap twee uur.
Dat wil zeggen, om tien uur stap ik in de wagen van mijn hotelier, neem plaats achter de gids die hij voor me zocht. Een belachelijk korte rit naar de overzetplaats, in vijf minuten aan de overkant, waar een gids Karim ons een taxi naar Karnak regelt. Hij is vijfendertig, zonnebril en pet, degelijk Engels, studeerde goed zijn geschiedenis, en heeft steeds plaats voor een lach.
Karnak Tempel is de grootse van Egypte. De machtige farao’s van talrijke dynastieën zagen het hun plicht elkaar te overtreffen en het complex stapsgewijs uit te breiden. Dat geeft ons een extreem oude kern, duizenden jaren oud, met daarrond, in lagen als die van een ui, nieuwe toevoegingen. De buitenste poort grootst, ook al is ze nooit afgewerkt. Dat feit schenkt inzicht tot het bouwproces. Een deel van de trapezium.vormige muur, en daarvan zijn er twee, daartussen de ingang, is glad. Een veel groter deel bestaat uit enorme rotsblokken zandsteen, zo ruw dat ik geneigd ben ze als trap te gebruiken. Een derde deel van de muur gaat verborgen achter een dik pak modder. De restanten van een schans, die men gebruikte om de stenen omhoog te schuiven, volgende laag op de vorige.
De tweede poort is wel afgewerkt, geflankeerd door twee gigantissche farao’s, stoïcijns voor zich uit starend. Daarachter grote hal, meer dan honderd zuilen, massief als mammoetbomen, dragen honderd ton wegende dwarsbalken. Het plafond ontbreekt, maar regen ook, wat renovatie onnodig maakt. De zuilen zijn links en rechts anders. De ene helft gelijkt paryrusbloemen, de andere de lotus. Symbolen voor boven- en neder Egypte, in die tijd een belangrijk onderscheid.
Karim legt uit, vertaalt hiërogliefen, ontplooit de mythen rond oude goden en onderstreept alles met prachtig beeldmateriaal. Amon-Ra staat nog altijd trots in de zuilen gebeiteld, soms in hoog-reliëf, een stijl verkozen door Seti I, maar vaker in laag-reliëf, in opdracht van zijn zoon Ramses II. Deze koning, het meest roemrijk, bouwde langs de gehele loop van de Nijl honderden tempels en paleizen. Er zijn van hem meer beelden dan van welke andere farao dan ook. Zijn levensdaden, overwinningen en piëteit staan vereeuwigd in de muren. Waar we geluk hebben, nog in de oorspronkelijke kleuren. Lichte, natuurlijke tinten geel, rood en blauw.
Veel later regeerde koningin Hatsjepsoet, enige vrouw op de Egyptische troon. Ze moest zichzelf bewijzen, en deed dat door hier de hoogste obelisk van het tempelcomplex te zetten. Meer dan veertig meter, en ironisch gezien beter bewaard dan de anderen. Want haar stiefzoon Amenhotep III werkte zijn hele leven om elke herinnering aan zijn gehate moeder, die hem zijn jonge jaren als koning beroofde, te vergeten. Haar naam is overal uit de muren gebeiteld, en ook haar figuur is volledig herwerkt tot grof silhouet tussen de oplijsting van haar offers, relaties tot de goden en prestaties als vrouwelijke koning. Deel van dat project was niet de vernietiging van haar obelisk, onmogelijk, want overal bestempeld met godennamen, in de plaats daarvan liet hij het massief stuk graniet bijna tot de top inpakken in een dikke laag zandsteen, zodat ze toch uit het zich zou verdwijnen. Duizenden jaren later geeft ons dat een prachtig exemplaar van oud-Egyptische handarbeid.
Een verdere zuilenhal herbergt een uniek stukje geschiedenis, Enkele van de pilaren tonen namelijk beeltenissen van Christelijke heiligen, discus rond hun hoofden. De rode inkt slechts moeilijk zichtbaar op het reliëf. Een beeld van drie goden werd op creatieve wijze herwerkt, door enkel de centrale figuur ongeschonden te laten, en de twee buitenste van hun lichaam te ontdoen, met uitzondering van hun torso. Zo schiepen de eerste christenen hier een rudimentaire kruisvorm.
Luxor tempel, eenvoudiger, gebouwd door slechts twee farao’s, in plaats van tientallen. Een kilometers lange avenue verbindt haar met de vorige, waarlangs elke vijf meter een duo sfinxen staat. De tempel heeft de klassieke Egyptische poort, twee trapeziumvormen die lichtjes naar achteren hellen, en ditmaal staan er zes beelden van Ramses II voor. Ze torenen boven ons uit, met heldere ogen, en uit massieve stukken graniet.
De eerste binnenplaats lag net zoals de rest van de tempel voor honderden jaren half verborgen onder meters zand. Duizend jaar geleden stichtte een vrijdenkende Imaam hier een moskee, de voordeur nu hoog boven ons, met de vrijlegging van het oude heiligdom. Voorbij de binnenplaats staat een laan zuilen, inleiding tot het centrale heiligdom. Dat werd volledig heringericht aan het einde van de vierde eeuw voor Christus, toen Alexander de Grote dit land op de Perzen veroverde. Hij staat als farao op de muren, zijn naam in hiërogliefen, tussen de Osiris en Anubis.
Afscheid van korte duur, want morgen zien we elkaar terug, rond acht uur. Ik crash en slaap tot ik honger krijg.
Die stil ik kort met een banaan, van het eiland dat ik gisteren bezocht, en ik zet me in de laatste avondzon. Ik zet me op een ligbed voor het zwembad, typ over mijn dag, maar kan het water niet weerstaan en sluit mijn verhaallijn waar het uitkomt. In de plaats zoek ik wat goede muziek, en spring ik kopje onder. Koud is het zeker niet, nauwelijks verfrissend, maar een wereld beter dan de oven die Luxor heet. De zon zakt lager, ik kan het dansen niet weerstaan, dus verhuis enkele essentiële zaken naar het dak. Daar dans ik in de laatste stralen van de dag. Krekels in de velden, reigers vliegen over, palmbomen snijden zwart hun silhouet aan de horizon.
Aan het eind van de straat vind ik een restaurant. Althans een verzameling banken tussen fruitgaard en keuken. Bestelling kip met rijst laat even op zich wachten, terwijl de vrouwen van het huis aan de slag gaan met hun pannen. De zonen gaan op en af, keren terug met verse ingrediënten, waarna ik met grote schotel vol eten naar huis wandel. Aan het eind van de schemering eet ik zoveel op krijg, halverwege bezoek van Mohamed’s team, iemand die vraagt of ik een massage wens.
In de plaats schrijf ik verder zolang ik kan, en vergeet mijn wekker te zetten voor morgen.
Dag 9
Ik ben een soldaat die tussen geweld en woede wakker schrikt. Het is acht uur, afgesproken tijdstip, maar ik slaap. Daarom bonkt een Arabier op de deuren, ramen en muren tot hij mijn verwarring hoort. My friend, my friend, zegt hij, en kalmeert. Verward gehaast spring ik in mijn schoenen, en schrok een ontbijt naar binnen. Mohamed en Karim wachten rustig en zeggen me mijn tijd te nemen.
We rijden naar de Vallei der Koningen, hoogtepunt van Luxor. Na de hoogdagen van de piramides nabij de Delta koos Thoetmosis I voor een andere aanpak. Achter de kliffen van Luxor ligt een vallei, verborgen voor curieuze ogen, tussen geslepen stenen, onder een eeuwig lichtblauwe hemel. Een opvallend puntige berg overschaduwt de ruimte, een structuur die van beneden opvallend piramidaal is. Daarmee liet de farao het zwaarste werk over aan de goden, en besloot eenvoudigweg zijn sarcofaag aan het einde van een lange tunnel onder Al-Qurn te verbergen. Hij zette een precedent, en voor zover we weten hakten de oude Egyptenaren vijfenzestig tombes in de vallei.
Ik bezoek er slechts vijf, van een handvol Ramsessen, van Toetanchamon, en van Merenptah. Die van koning Toet is het kleinst, de farao stierf voor zijn twintigste verjaardag, en daarmee hadden de arbeiders geen tijd het complex af te werken. De ingang is kort, de muren zijn vlak, geen reliëf, enkel schilderingen. Natuurlijk pigmenten op een zachtwitte basis. Blauw, rood, geel.
Contrast met de andere tombes, de langste gang reikt honderdtwintig meter ver, en bereikt daar een grote grafruimte. De granieten sarcofaag ligt er, gebroken in stukken van Fiat formaat. Deze tombe is echter uitzonderlijk diep gelegen, omdat de werkers aan het einde van hun derde gang door de muur van een naburige ruimte braken. Daarom begonnen ze vanop deze positie opnieuw te graven, maar in een afwijkende richting.
De schatten van de farao’s werden duizenden jaren geleden reeds geroofd, maar de decoratie op de muren en plafonds bleef verrassend prachtig bewaard. Dezelfde beperkte basiskleuren keren steeds terug, maar elke vierkante centimeter straalt van schoonheid. Vele meters verzen, spreuken van hiërogliefen, minuscule prentjes van dieren en abstracte vormen doen niet onder voor de grote figuren van goden in al hun metamorfosen. Reusachtige gevleugelde slangen, of slangen met drie koppen, horen de ziel te beschermen. Deze wandelt achter het lichaam, een belangrijke tweedeling, en het lichaam omarmt Osiris, de god van het hiernamaals, met zijn groene huid voor vruchtbaarheid, en bowlingkegel op zijn hoofd. Godin Tut staat als eindeloos gewelf over de aarde, baart ‘s morgens de zon en eet ze ‘s avonds weer op. De zon is overal te zien, vaak met de scarabee in het midden. Ook andere goden figureren, meestal met dierenkoppen; de jakhals, aasgier, valk en ram zijn het meest talrijk. Vaak naast een oplijsting van alle offers die de farao hen bracht, prenten van trossen druiven, verschillende soorten vis, geslachte koeien en stapels wierook naast goud.
Onderweg naar de volgende stop pauzeren we kort in een steenkapperij. De ploegbaas legt in razend tempo uit hoe ze van rotsblok naar theelichtje of namaak museumstuk gaan, de verschillende stenen met hun eigen tinten. Mannen met beitels, iemand met een borende molen om vazen uit te hollen, en een grootvader hanteert penseel en pigment. De winkel staat vol mooie souvenirs, verstopt tussen een massa minder goed werk. Ik vraag moeder wat ze wil, en kom misschien later terug, als hun prijzen wat dalen.
De tempel van Hatsjepsoet, voor eeuwen slechts een verzameling gruis, na een aardbeving circa de kruisiging, vandaag heropgebouwd door een Pools team, in samenwerking met Egypte. Het alom bekende tafereel van drie lagen zuilen, steeds hoger boven elkaar gestapeld, bakt in de zon. Erachter de beschermde halfronde klif, die reikt tot de lichtblauwe hemel. De eerste rij zuilen staat ver voor op de anderen, en beklimmen we via een licht hellend pad. Het grote plein dat we daarboven aantreffen is leeg, enkele meters boven de vlakte rond de Nijl. We zien de puzzel die ze hier maakten, historische brokstukken met halve hiërogliefen, verbonden door egaal metselwerk van de restaurateurs. De volgende twee niveaus zuilen zijn niet enkel sober rechthoekig, zonder ritme zijn sommige pilaren gevormd naar de farao Hatsjepsoet, en op het grind beneden liggen honderden scherven, gesorteerd per soort, als eindeloze puzzels. Werk voor toekomstige archeologen om de tempel verder te reconstrueren.
Sommige zuilen achter de buitenste rij eindigen niet in kantelen zoals we die kennen van de Grieken en de Romeinen, maar in het hoofd van de godin Hathor, met haar koeienoren. Zij was belangrijk, vertegenwoordigde de welvaart en vruchtbaarheid, waar Hatsjepsoet haar imago aan linkte. Maar haar eigen figuren overleefden niet, zoals elders uitgehakt en weggebeiteld in opdracht van haar stiefzoon. De binnenste heiligdommen, in de klifwand, liggen verborgen achter smeergeld, wat niet verrast. Leunend over het hek, terughoudend deel te nemen aan de corruptie, neem ik mijn foto’s.
We maken een korte stop langs de kolossen van Memnon, twee torende beelden van zittende farao’s, sober over de nijl starend. Achter hen de puntige Al-Qurn en de kliffen van Luxor. Ooit floten de beelden in de ochtendwind, door een barst in hun bestaan, maar een Romeinse restauratie berooft ons van dat geluid. Tot zeventig jaar geleden baden de beelden jaarlijks met hun tenen in het overstromingswater van de Nijl, maar ook dat moeten we missen, door de veiligheid van de dam bij Aswan.
Hier neem ik afscheid, bedank Karim en Mohamed vanuit mijn hart voor de prachtige dagen in deze stad, en geniet van mijn laatste uren hier. Onder een parasol aan het zwembad, met drie shoarma broodjes op mijn knieën. Genieten van de rust, het hete weer en verkoelend water, schrijvend en lezend, tot zes uur, wanneer een motor voor de deur stopt, om me richting Caïro te lanceren.
Vriend Ahmed Ali zet met over met zijn boot, wederom een plechtig afscheid. Wie weet kom ik hier ooit terug. Een chauffeur tot aan de luchthaven, waar ik als Belg geen moeite ervaar. What country? Belgium? Belgium good; en daarmee is de controle voorbij. Ik zit te wachten aan de gate, schrijvend over Luxor.
De verhaallijn zet ik verder in de vlieger, en net na elf uur ben ik thuis in Dahab Hostel, op het dak, tussen de katten, bij mijn vriend die serieus ziek is. Hij vermoedt een zonneslag of zonnesteek door zijn dag aan de zee, zittend in de zon. Marnix heeft al wat hij verlangt: zout eten, koud water, koortswerende pillen, dus laat ik hem rusten, terwijl ik naar het terras vlucht. Heel wat te beschrijven, tot ik uitgeput raak en even praat met vier jongeren uit Caïro. Drie zijn Koptisch, dat wil zeggen Christelijk. Rond drie uur in bed, vanzelfsprekend geen wekkers.
Dag 10
Het is bijna elf uur. Marnix voelt zich wat beter vandaag, maar dat wil niet zeggen dat we veel initiatief nemen. Het duurt meer dan een uur voor we de stad in duiken, gedoucht, en deftig gekleed voor de geplande bezoeken aan enkele moskeeën. Niet ontbeten, daar is het te laat voor, dan wachten we liever tot de lunch.
We stappen uit de metro in de puurste chaos van Cairo, tussen een half dozijn verhoogde snelwegen die als knoop over en onder elkaar lopen. In gevecht met het verkeer, en aan de rand van de autostrade staat een tiental minibussen te wachten op passagiers. We vinden een trap tot de begane grond, en wandelen onder de lange brug van de snelweg; in de schaduw. Halverwege een kraampje met twee frituurpannen. Uit een metalen schaal schraapt de chef elke seconde een handvol groene pasta, die niet veel later als heerlijke falafel uit het vet komt. Ik koop er twee broodjes.
Sultan Baibars versloeg in zijn leven de Mongoolse horde van Hulagu Khan, zoon van Genghis Khan, en daarna ook de kruisvaarders, verjoeg ze uit het heilige land. Zijn moskee werd recent volledig gerenoveerd. Dat wil zeggen, een grote, propere binnenplaats, ongeveer vierkantig, omgeven door hoge zuilengalerijen, bijna wit geschilderd. De kantelen van de dakranden lijken op minder stekelige varianten van ananaskronen.
Niet veel verder de Al-Hakim moskee, tweede grootste van Caïro, gemodelleerd naar Ibn Tulun, de eerste die we bezochten, en daarmee ook sterk gelijkend op die van Baibars. Dezelfde kantelen, en hetzelfde grondplan, enkel grootschaliger. Twee wasbassins in de hoeken van het plein, waar fris water stroomt. Het duo minaretten werd schijnbaar niet behandeld en ziet er karaktervol afgeleefd uit. Ze hebben de vorm van boorkoppen, of misschien van appelsienpersen.
We wandelen een eerste keer door oud Caïro, de bazaarstraten vol koopwaar voorlopig links gelegen, want we willen nog twee moskeeën bezoeken en die sluiten meestal eerder vroeg na de middag. De eerste huist het hoofd van de heilige Ali, een belangrijke figuur uit het begin van de Islam. We kijken vanop een afstand naar de goud ingeklede ruimte waar gesluierde mensen hun eerbied tonen. De ruimte van de moskee zelf is blokvormig, gedragen door tientallen pilaren. Aan de overkant van een drukke baan, die we ondersteken via een tunnel, ligt de Al-Azhar moskee, witmarmeren binnenplaats omringd door minaretten en koepeltjes, begrensd door een overdekte ruimte, wederom honderden zuilen, evenveel plafondventilators.
Voor we serieus de bazaars induiken, zoeken we een snack; ergens een bar op aanraden van Marnix. Het dakterras is te warm ondanks parasols en koudeluchtblazers, dus serveren ze onze drankjes binnen. Voor mij melk met lotussiroop, naast een schaaltje Om Ali, het formaat van crème brulee; Egyptische broodpudding met nootjes. Marnix eet falafels en drinkt daar limoensap bij, met munt. Halverwege wisselen onze bordjes, ik heb genoeg van de suiker, die zijn vermoeid systeem net goed kan gebruiken.
Tien voor zes, dat wil zeggen, tien minuten om het de moskee en bijhorende complex aan de overkant van de straat te bezoeken. Een luid miauwende kat vergezelt ons, haar stem galmt door het gebouw. Gelijke koepels en gewelven als eerder, overal kalligrafie en goud, duisternis belicht door een handvol lantaars, maar hier charmanter door het verval. De moskee werd nog niet gerestaureerd, en oogt daarmee overtuigend eeuwenoud. We duwen enkele dukaten in de hand van een bewaker en kruipen op het dak. Midden in de oude wijk, zicht op de vele minaretten en koepels die hier staan.
Khan El-Khalili is een verwarde netwerk steegjes, de meeste overdekt, in eerste oogopslag zonder structuur. De verkopers vragen je ogen en aandacht, maar dringen zich zelden op. Wind blaast twee geuren door de gangen, voornamelijk die van wierook, bruine stokjes, brandend bij de kraampjes van zeepmakers, maar ook die van dikke pakken kruiden, kleurrijke poeders in jute zakken, naast stapels gedroogde planten, takjes, schors, bloemen en wortels. Ik zoek souvenirs, handgemaakte zaken en kan niet kiezen. Een uur blijft Marnix aan mijn zijde, vertaalt en helpt afdingen in het Arabisch, maar voelt zich wederom onwel, dus vertrekt naar de kamer terwijl ik mijn uitdaging verder zet. Uiteindelijk raakt mijn portefeuille leeg, mijn handen vol, dus stap ik op de metro naar huis.
Daar duistert de hemel, spullen op de kamer, laptop op het dakterras en schrijven. Mijn vriend slaapt op de kamer, die langzaam haar hitte verliest. Ook een tijdlang in de gedeelde ruimte aan de balie, waar ik meekijk naar The Peaky Blinders. Net voor tien uur daal ik af naar de shoarmaplaats aan de overkant van de straat, een Arabisch maal voor mij, als op de eerste ochtend, en warme linzensoep voor de klagende maag van Marnix.
Het laatste uur op het dakterras met zicht op Caïro. Schrijven over de stad, tot mijn brein uitgeput raakt en ik praat met mijn buurman. Cedric uit Limburg, de eerste Belg tot nu toe.
Dag 11
We treuzelen enorm bij het opstaan, beiden niet volledig uitgerust, Marnix nauwelijks aan de betere hand. Veel tijd voor een douche, ontbijt, gekleed over straat. Eerst op weg naar Go Bus, tickets regelen voor morgen. We gaan naar Alexandrië, zes euro op en af, kiezen plaatsen en betalen.
Met de metro tot nabij Al-Manial, het tweede eiland in de Nijl, onder Zamalek. Het paleis van Mohammed Ali, de prins, niet de Sultan, een oase groen tussen het stof. Maar de tuin ligt achter linten, dus niet te betreden. We houden het op de moskee, waarin ik Marokko herken, daarna het jachtmuseum, vol gaar gekookte taxidermie; kalende beesten van honderd jaar oud, nog voor men wist hoe ze vaardig op te zetten, ondanks de geschiedenis van mummificatie. Ook het paleis zelf, een mengeling van Turkse, Westerse en lokale stijlen. Veel fijne details in de tegels, die aan de muur hangen en op tapijten lijken. Overal goud.
Marnix voelt zich uitgeput, belabberd, dus rekenen we een lange pauze in het enige eethuis hier in de buurt. Een KFC, waar ik voor mezelf snacks uitkies, terwijl mijn kameraad zijn maag sust met een Pepsi. Veel te lang daar in de frisse lucht van de airco, rustend op de banken. We wachten op een Uber die nooit komt, en besluiten uiteindelijk voor een tuktuk die ons bij de metro afzet. Voor de klok twee uur slaat zitten we terug op ons hostel.
Marnix heeft afgesproken met twee van zijn professoren, en ik maak gebruik van de rust om niets te doen. Een tijdlang typ ik deze zinnen, daarna breng ik de kamer ietwat op orde, zodat die klus bij vertrek kleiner lijkt, en dommel kort onder de lakens. Ik krijg mijn punten en slaag voor alles, aanleiding tot een pintje.
De avond arriveert, Marnix niet, hij laat weten dat het uitloopt. Op het dak zit Cedric, wederom geraken we aan de praat. Hij woonde hier vier jaar geleden voor een semester, in verband met mensenrechten. Hij kent Downtown goed. Op zijn aanraden ga ik op zoek naar een verborgen vintage winkel, gesticht door twee Duitse fotografen, meer dan honderd jaar geleden. Ik kies er enkele toffe kaartjes, en dan sluit de zaak.
Wanneer mijn reisgenoot laat weten dat zijn plannen bestaan uit crashen en slapen, kiezen Cedric en ik voor een gedeeld diner, geen andere plannen om ons te hefbomen. Enkele straten hier vandaan kent hij een goed restaurant, en we bestellen een handvol kleine schotels. Een falafel vol kaas en pastrami, gestoofde bonen met verse groenten, daarna een portie hummus met dun brood. Ik eet artisjokken gevuld met gehakt en room, hij verkiest een kebab van lam.
Hij stelt voor; een pintje. Al-Horriya is een befaamd café in Caïro, de naam betekent Vrijheid. Het is een plek van revolutionairen, want het cliënteel bestaat uit schrijvers, filosofen, filmmakers, gelijkaardig volk. Een man gaat rond met Stella’s onder zijn arm, grote flessen van een halve liter, toevallig gedeelde naam met ons Leuvens bier. Als een jager bespeurt hij de tafels, en overal waar hij een gebrek aan drank bespeurt, plant hij een nieuwe pint, geopend met zijn andere hand. Zoals de oud-metaalverzamelaars dat doen, wandelt hij rond, met zijn flessenopener tegen het glas tikkend, zodat iedereen zijn aanwezigheid erkent, en vreest.
Midden ons gesprek verschijnen twee Egyptenaren naast ons tafeltje, ze zoeken er een voor zichzelf. Met hand en oog gesticulerend vragen we ze naast ons, de tafel is klein, maar meer stoelen passen er makkelijk rond, en een pint neemt weinig plaats in. De rest van de avond praat Cedric met een romanschrijver, voornamelijk in het Arabisch, maar dat gesprek verloopt zonder mijn participatie, want ik zit naast Asim Saleh, een man met een openhartige glimlach, en een overdonderd enthousiasme om zijn Engels te oefenen met een westerling.
Doorheen de avond ontplooit het verhaal van zijn jeugd. Hij groeide op onder streng religieus toezicht, vergelijkt het met een monniksleven, een term die ik hem aanreik, een leven zonder muziek, film, of vrijheid. Maar zodra hij het huis uit kon, doorbrak hij zijn ketens, kent ondertussen alle grote namen, las biografieën van Scorsese en Leone, het oeuvre van Orwell, en belangrijker, Don Quichote. Urenlang gaan we samen over de grote verhalen van onze wereld.
Een eerste pint wordt een tweede. Op Asims verzoek spreek ik een bericht in naar een vriendin die hem Engels leert, om haar te loven voor de lessen die ze gaf, en het werkelijk resultaat ervan. Terwijl we babbelen groeit onze groep, iemand die jeugdromans schrijft, en een tweede persoon die ik enkel groet, maar die er even excentriek uitziet.
Wandelen door de straten, zoals steeds meer leven ‘s nachts dan overdag. Felle lichten uit de etalages, rolschaatsen tussen de auto’s, zoetigheid in de meeste handen. Bijna middernacht, tijd om te gaan slapen, wanneer ik de afwezigheid van mijn oplader merk. Dat niet alleen, want die zat in mijn heuptas, die ik vergat in Felfalla, het restaurant van falafel en kebab. Schoenen terug aan, vlieg ik de trap af, mijn paspoort zit in die tas, en ik jog door het verkeer. Ondertussen is het restaurant al twee uur gesloten, maar twee medewerkers staan nog voor de deur, het gebouw af te sluiten. Ze kunnen me niet teleurstellen want ik blijf aandringen, en ze laten me kort binnen om rond te kijken. Vind niets, meer uitleg en ze bellen hun collega’s. Een van hen heeft mijn tas, opluchting, en ik kan haar morgen vanaf elf uur komen ophalen.
Wederom op het dak tref ik Cedric, en speels beschuldig ik hem. Het was op zijn wijze raad dat ik mijn paspoort meenam, die je in een land als Egypte best op zak kan hebben. Natuurlijk mijn verantwoordelijkheid ze dan niet te laten rondslingeren. Morgen dus geen Alexandrië, ook die tickets zaten in mijn heuptas. Geen drama, want Marnix voelt zich nog altijd niet top, en dan kan ik later opblijven. Half aangestoken door de drie biertjes schrijf ik een lange brief naar Sevilla, en een eerste postkaartje naar Wenduine. Daarna ben ik te moe om nog aan mijn reisverslag te werken, dus volledig uitgeput val ik voorover op de matras.
Dag 12
Zalig uitslapen, ondanks het open raam, waardoor de zon en de stad naar binnen kruipen. Elf uur gepasseerd zonder concreet plan. Terwijl Marnix opstaat en door de vertrouwde ochtendrituelen gaat, zoek ik mijn tas in Felfalla. Een ploeg garcons wacht mij op, binnenpretjes die ik niet begrijp, maar het belangrijkste is dat een van hen mijn verloren heuptas tevoorschijn tovert. Zoals hier de cultuur dicteert overhandig ik hem honderd schijven, een fooi van drie euro. Boven, mijn beurt te douchen en dan maken we een keuze.
Bijna een uur op de metro, met een busje melk dat ik in de frigo ‘vond’. Romig en fris, niet wat ik verwacht had, doch zeer welkom in de droogte van Cairo. We stappen bovengronds in Heliopolis, ooit een eigen stad, ver van het centrum, ondertussen volledig geïntegreerd door de onstuitbare groei van deze metropool. Een wijk ontworpen door Baron Empain, Belgische zakenman uit begin vorige eeuw, met vingers in ieders pap, en hier voornamelijk de stichter van het metronetwerk.
Deze plaats heeft een nieuw karakter, er is meer groen, minder flats, huizen, zelfs villa’s in de plaats. Gebouwen in eclectische stijlen, vormen van over heel de wereld, en twee daarvan komen we bezoeken. Verdwaald op weg naar de basiliek, want hier staan er meer kerken dan moskeeën, voor de Belgische arbeiders die hier honderd jaar geleden werkten, en we stappen initieel naar de verkeerde. Daarna de juiste, volledig zandkleurig, een handvol ronde koepels, kleine ronde raampjes, zoals ze die ontwerpen in de Balkan. Tevens het graf van de Baron, maar dat mogen we niet bezoeken.
In de plaats wacht ik op een schotel gefrituurde kip op rijst, en Marnix zoekt een cafe; zoekt verfrissing. Tot bij hem met mijn maal, hij drinkt zijn geliefde limoensap met munt. We zitten in een overdekte hal, zuilen tussen ons en de straat, winkeltjes en eethuisjes aan de andere kant. Italiaans.
Villa Empain ligt prominent op een verhoging, met een grote tuin rondom, helaas nauwelijks schaduwschenkende bomen. Voorzichtig en roekeloos steken we de baan tussen ons en het groen over. De villa, even eclectisch als de rest, lijkt eerder op een hindoe tempel uit Noord-India. Een langgerekte koepel geeft uitzicht rondom, en elk vrij oppervlak gaat gesneden in minuscule taferelen, goden en demonen, dieren, vaak gefantaseerde, maar ook complexe patronen, abstract en repetitief.
Het museum toont de binnenkant, Westers, met haar uitgestrekte spiegels, Franse plafonds en marmeren open haard. De uitleg over familie Empain, over de wijk, context rond de architecten en ontwerpers ontgaat mij voor het leeuwendeel. Het is te warm om ze grondig te lezen, dus mijn ogen dwalen over het mooie lettertype en drijven daarna naar buiten, over de tuin waar een team Egyptenaren een huwelijk voorbereidt. Ze installeren lichten, plastieken bloemen, zitplaatsen voor de gasten, waartussen wij manoeuvreren om te ontsnappen.
De namiddag in de binnenplaats op het dak, een tafeltje met vier stoelen, langs twee kanten een stenen structuur in de vorm van een haak, die verder naar boven een zonnewering steunt, en beneden aan de hand van kussens een bank vormt. Een derde zijde vormt de doorgang tussen afdaling en een helft van het hostel, enkele kamers, waaronder die met douches en toiletten. De laatste zijde, de enige muur, waarachter en onder de trap, draagt de televisie. Ik zit er te schrijven aan het tafeltje, voor een grote blazer, die steeds mijn papieren probeert te stelen.
De stapel postkaartjes groeit, maar voor ik aan het einde van mijn lijst geraak groeit het publiek, de andere stoelen bezeten door twee blonde vrouwen, vriendinnen uit Noorwegen en Amerika, en op de bank achter me zit een krullenbol van het hostel. Marnix eet zijn salade en betwijfelt of de dag nog veel in petto voor hem heeft. Een introductie, schoolvriendinnen, hier voor een huwelijk, gisteren teleurgesteld door een ongemotiveerde gids in Alexandrië, op zoek naar een invulling van hun avond. Wat de vorige keer goed werkte, stel ik wederom voor, en rond tien uur zitten we in de Rooftop bar, Zamalek.
Elkaar uithoren over de liefde, het verhaal van een absurde relatie in Indianapolis, een manipulatieve partner, waar nu gelukkig mee gelachen kan worden. Dan is het mijn beurt en ik scoor met de Venetiaanse anekdotes; gelato onder de maan op een steiger in Canal Grande, bloemen in een envelop. Fonkelende ogen. Heer krul vertelt over de bizarre mensen die de afgelopen maanden door het hostel stroomden, maar focust daarbij zo eentonig op seks dat het verbaast. Verbaast dat hij onze desinteresse na het zoveelste avontuur niet opmerkt. Spraakberichten over en weer naar Elias en Seppe, ze eisen een vervroeging van onze Georgiëreis.
Toch enige flakker in de ogen van Alexandria, de Amerikaanse, wanneer ik vraag om te gaan dansen, maar het is laat, ze is niet meer twintig zoals ik, maar net dertig, en haar vriendin regelt een taxi naar huis. Onze vriend uit het hostel gaat zijn eigen weg, heeft nog afgesproken in deze wijk, dus met drie praten we over hun reis, die begon in Libanon, en nog enkele dagen zal duren. Samen tot boven, maar ik weiger mijn belofte te breken, dus na het afscheid huppel ik terug de trap af.
De shoarma snijders sluiten schijnbaar nooit, dus ik bestel er een met kip, terwijl die grilt, een laatste Stella van de drankhandel aan de overkant. Een gestreepte straatkat probeert mij te verleiden voor een stukje, en verjaagt elke competitie met geblaas, zelfs af en toe een uithaal. De kater op het dakterras heeft een gelijkaardig plan, maar hij hoeft niet te roven. Ik geef hem een hapje en laat mijn blik over de verlichting van de stad glijden. Door mijn koptelefoon speelt energetische muziek, op een balkon over de straat, twee verdiepingen lager, verschijnt een silhouet, en wanneer hij me ziet, dansen we beiden in stilte. Ik sip langzaam van mijn bier en dans op het dakterras, slechts een handvol sterren, maar de miljoenen lichtjes van Cairo compenseren.
Dag 13
Wakker door onze biologische klok rond acht uur. Veel tijd om nuttig te zijn, dus ik sla het ontbijt over en schrijf mijn drie laatste kaarten. Een van de envelopes weigert te sluiten, dus voor ik zegels koop, moet ik eerst lijm of tape zien te vinden. We wandelen door de poort en botsen op de Noorse dame, nieuwe schoenen in de hand. Ze geeft ons tip; een uitgebreide boekenwinkel op het einde van de straat. Een uur lang stuiteren we tussen winkels, steeds dichter in de buurt van het doel. De boekenwinkels voorbij, een doe-het-zelfzaak, daarna een etalage vol knutselgerief zonder lijm, en tot slot iemand die bureauartikelen verkoopt. Lijmstift op zak passeer ik twee postkantoren, gesloten wegens weekend, dus verandert het plan opnieuw. Plan slechts half volbracht tref ik met Marnix, we eten wat frietjes, die zijn maag lijkt te verdragen, en hij zal morgen proberen mijn kaarten op de post te doen.
Ik wil terug naar de wijk rond de bazaar, waar we enkele dagen geleden tien minuten voor de sluitingstijd een ticket kochten. Dat ticket was geldig voor de hele straat, een handvol gebouwen die ik vandaag hoop te bezoeken. Donkere koepels en gewelven met lange kettingen waaraan porseleinen lantaarns schommelen, bidnissen gemaakt van veelkleurige gesteenten, geel uit Siena, paars uit de woestijn naar het zuiden. Ook de oude baden van Cairo, tientallen kleine, witte kamertjes onder geperforeerde koepeltjes. Zonlicht stroomt naar binnen door panelen glas in verschillende kleuren. Dikte van bouwmateriaal zorgt voor koelte, en we kunnen ons enkel voorstellen hoe paradijselijk deze plek ooit was, honderden jaren geleden. De stoomkamer, warm en koud water, geparfumeerde geuren; een ontsnapping aan stoffig Cairo. Tussendoor drinken we wederom limoensap met munt, ergens waar Marnix naar toilet kan. Ik wacht voor de deur, waar mijn telefoon overweegt kapot te gaan.
In een tuktuk voorbij de stad der doden, een kerkhof vol levenden, mensen die voor de graven zorgen, nergens anders welkom zijn, enkel hier, tussen tombes en zerken. Slechts met een half oog volgend, want ik probeer mijn gsm terug aan de praat te krijgen, te motiveren tot leven, meer tot hiertoe weinig succes. We belanden in Al-Azhar Park, de enige groene ruimte in Caïro die daadwerkelijk die beschrijving verdient.
Langwerpig, gelegen op een deinend deel van de stad, het dalend stuk waarvan we bewandelen. Tussen een dubbele laan hoge palmbomen, bast glad als kunststof, en de weg wordt tweegedeeld door een stroom water, die begint bij de fonteinen aan de ingang. Bij elk kruispunt vormt het netwerk een poel, waar jonge kinderen in spelen. Dat mag niet van de parkwachters, en het is een continue wisselwerking tussen de dappere kleintjes, uitdagend, en de strenge bewakers.
Een verlaten terras naast een meer. Zicht over het beste van Cairo, links de Citadel, zilveren koepels, het oog dwaalt over de hoge minaretten van de Rifai en Hassan Moskeeën, en belandt over het betonnen oerwoud van de stad. We betalen veel geld voor een teleurstellende snack, maar dat vergeten we door het mooie uitzicht. Nog beter vanop het hoogste punt, waarvandaan de piramides door het stof verschijnen, half verborgen achter enkele flats.
Abuis twee taxi’s naar huis, het is een race die Marnix wint. Telefoon gedraagt zich, wat een vergadering met de inner circle mogelijk maakt. Bellen op bed, korrelig mijn twee kameraden, Elias met wat vertraging, en voor het volgende anderhalf uur bespreken we september. Aangestoken door de goede punten zijn we ambitieus, en denken we alles uit om Georgië te bezoeken voor we naar Madrid gaan, zodat het een unieke reis van twintig dagen wordt. Ondertussen belt Marnix een dokter, die hem opdraagt meteen naar het ziekenhuis te komen.
Ik pak alles in, een grote trekrugzak, en mijn kleinere tas. Het laatste avondmaal, iets wat op een burger lijkt, vol kruidige kip van onze overburen. Ze kennen me ondertussen. Marnix komt thuis met een lading medicatie, ik douche om het zweet weg te spoelen, en ga op tijd slapen.